Familienaam

De vernieuwde website van de familie van de Lisdonk is (nog) volop in bewerking

Het ontstaan van onze familienaam

Zoals iedereen wel kan begrijpen is het gebruik van namen net zo oud als de mensheid zelf, met dien verstande dat in de beginperiode het waarschijnlijk alleen maar kreten, fluiten of ander soort klanken zijn geweest. Om te weten wie men bedoelde zal dan ook de nodige gebarentaal gebruikt zijn, los van het feit dat geur en bewegingen misschien wel een belangrijkere rol speelden. Was men op grotere afstand of bedoelde men iemand die op een andere plaats verbleef dan zal men zich ook met tekens die men schreef op de grond of een afwijkende klank verstaanbaar of begrijpbaar gemaakt hebben. Of hier ooit echt serieus onderzoek naar gedaan is, is mij niet bekend alhoewel er diverse (lees)boeken zijn die zich baseren op voorinformatie of onderzoek. Maar in ieder geval, toen de mensen zich in de wereld echt begonnen te installeren, gaven zij de dingen die zij om zich heen zagen namen en op dezelfde wijze benoemden zij elkaar, bezigden bepaalde woorden om hun medemensen, tot wie of over wie zij spraken, te onderscheiden.

In de oudste tijden en voor bijna alle volkeren van de mensheid zoals Egyptenaren, Joden, Grieken en Romeinen, was één enkele naam voldoende om een individu aan te duiden. Het is evenwel de vraag of de betekenis van die namen wel altijd met absolute zekerheid valt vast te stellen.

Lichamelijke bijzonderheden, karakter eigenschappen, opvallendheden bij geboorte, dierennamen, bijnamen, vleinamen, scheldnamen, namen van elementen zoals sterren, rotsen e.d. behoorde tot de mogelijkheden.

In registers uit het midden van de 13e eeuw waarin zich een maatschappelijke orde begon te ontwikkelen en te vestigen en de burgerlijke vrijheid opkwam, zien we personen ter onderscheiding genoemd met de naam van de vader, moeder of van de echtgenoot, beroep, lichamelijke kenmerk of onderscheiding ontleend aan een plaatsbepaling.

Wat we kunnen stellen is dat namen van voor 1811 vooral niet vast en onveranderlijk waren. Geslachtsnamen, ontstaan uit vaders- en moedersnamen, werden op verschillende manieren gevormd. Maar het was ook wel een bij- of toenaam die de vader al droeg en die dan over ging op alle kinderen.

In tegenstelling met de eennamigheid van de oude tijd draagt de mens dus thans twee namen, een voor- en een achternaam. De familienaam kan vooral ontleend zijn aan de woon- of verblijfplaats, eigenschap of beroep. Hoe is het nu te verklaren dat er bij de ene naam die eeuwenlang de enige was, er nog een toegevoegd werd.  

Door vervorming en vereenvoudiging werden er tegelijkertijd veel, die eerst verschillend waren, aan elkaar gelijk. De gevarieerdheid nam af en tengevolge van het toegenomen verkeer dat mensen meer als vroeger met elkaar in contact bracht, was het sterk geslonken aantal namen niet meer toereikend ter onderscheiding van het steeds groter wordende aantal individuen. Om vergissingen te voorkomen werd dus een tweede naam toegevoegd.

Een andere reden is dat door de hogere ontwikkeling van de cultuur en de toenemende beschaving en uitbreiding van verkeer dezelfde naam door velen werden gedragen. Door toevoeging van een tweede naam was er dan ook minder twijfel ter onderscheiding. Volgens onderzoekers gaan rond 1100 stand, etiquette en familietrots een steeds grotere rol spelen.

Sedert de familienaam in gebruik kwam, ging men aan die van de voorouders geërfde naam grote waarde hechten. Hij werd iets eerbiedwaardigs en heiligs. Zoals in een bijbelboek omschreven: ” Zie toe, dat U een goede naam behoudt; die is duurzamer dan duizend ton goud.”

Wordt de naam door familieleden bevlekt, dan wensen de anderen hem dikwijls niet meer te dragen. En toch, wie een bepaalde naam draagt, blijft dezelfde, die hij zou zijn als hij een andere voerde. Tegenwoordig zegt een naam niets meer omtrent iemands wezen.

Toch kwam de noodzaak en behoefte om vaste namen te gaan gebruiken. In de zuidelijke gewesten was, eerder dan in de noordelijke gewesten, er behoefte aan vaste namen. Reeds in de Middeleeuwen ging Vlaanderen voorop. De Hollanders en de Friezen, indien ze althans niet van adel waren, droegen toen nog geen andere naam dan de (doop)naam. Toch kwam het al veelvuldig voor dat ‘ gewone burgers’ een vaste naam hadden.

Een goed voorbeeld is mijn eigen familienaam. Als men een bepaalde persoon bedoelde, was het waarschijnlijk voor anderen gemakkelijk om de plek te vernoemen, waar die persoon woonde. In mijn geval neem ik als voorbeeld Gerardus van Lusedonc, afkomstig uit Spoordonk bij Oirschot en in 1340 betalingsplichtig volgens het cijnsboek van de Hertog van de Meijerij van ‘s-Hertogenbosch. Men gaf hem bij zijn persoonsnaam (Gerard) ook een omschrijving van de plek waar hij woonde of in ieder geval vandaan kwam: ‘van Lusedonc’.

In dezelfde tijd dat voornoemde Gerard leefde wordt op een ander moment genoemd de in Oirschot wonende Amelius Fabri van Lusendonc. Op 28 oktober 1359, als hij is overleden, maakt zijn weduwe Heilwigis een testament op onder de grote Linde op het kerkhof van Oirschot. Als we zijn naam analyseren komen we tot de volgende conclusie. Zijn voornaam Amelius wordt binnen de familie ook op andere wijze toegepast. Verschillende of dezelfde personen droegen door elkaar de namen Melis, Gelis, Gerit en Gerard. Dit zou kunnen betekenen dat genoemde Gerardus van Lusedonc en Amelius van Lusendonc een en dezelfde persoon zouden kunnen zijn. Uitgebreider onderzoek moet dit nog aantonen. Met de naam Amelius Fabri van Lusendonc komt dan ook een ander verhaal boven drijven.

Zijn tweede naam kan op twee manieren uitgelegd worden. Als Fabri de naam van zijn vader is kunnen we hem noemen: Amelius z.v. Fabri van Lusendonc. Maar, Fabri of Faber is het Latijnse woord voor smid of ambachtsman. In dat geval is Amelius waarschijnlijk de smid of ambachtsman van Lusendonc. We weten dan wel niet de naam van zijn vader maar wel zijn waarschijnlijke beroep. Het zou kunnen betekenen dat Amelius (Gerard?) waarschijnlijk wapensmid of hoefsmid was. Was hij bijvoorbeeld timmerman dan zou de beroepsnaam ‘faber lignarius’ zijn. Ook dit is natuurlijk niet ondenkbaar, maar als zijn tweede naam een beroep aangeeft is hij vrijwel zeker de ‘klusjesman’ geweest van het gebied ‘de Lusendonc’ waar hij leefde. De meeste door mij gevonden voorouders hadden een boerenleven, bezaten een of meerdere boerderijen met daarbij een erf met aanbouwen en ook nog diverse beemden en stukken land. Men mag dan ook wel aannemen dat ze behoorlijk rijk waren. Omdat bekend is dat veel boeren naast hun boerzijn ook een ander beroep hadden lijkt het aannemelijk dat Gerardus van Lusedonc als tweede beroep smid of ambachtsman was.

Later kom ik uitgebreid terug op het ontstaan van de naam Lusendonc.

In de 14e – 15e eeuw hadden burgers van Gent en Brugge voor het grootste deel al vaste geslachtsnamen. Hierna volgde Amsterdam in de 16e – 17e eeuw, terwijl Friesland, Groningen en Drente pas in de 18e – 19e eeuw volgden. En vele zouden er nog geen hebben als in 1811 niet de wettelijke dwang hen daartoe was komen noodzaken. Hiermee bedoel ik dan Napoleon Bonaparte.

Een van de oudste middelen waarvan men gebruik begon te maken was de toevoeging van [-ing] en [-ink]. Nu nog bestaan namen, doch sporadisch, in hun oudste en volste vorm zoals b.v. Janszoon. Meestal werd de uitgangsvorm: [-sen] of [-se]. Dus Janssen of Jansse. De uitgang zoon is somtijds tot ‘z’ verschrompeld en wordt dan niet meer gehoord. Dan wordt dit: Jansz of Jans. Door de eeuwen heen komen deze varianten ook veelvuldig voor bij de naamgeving van onze eigen voorouders. Werd de kracht van [-ing] als ‘zoon van’ niet meer gevoeld, dan kwam er soms nog een tweede naamskenmerk achter, b.v. [-son].

Maar de (voor)naam was vaak een variant of samenvoeging van reeds eerder ontstane namen. Daarom even terug naar ‘Gerardus van Lusedonc’. Alhoewel zijn naam niet uit de volgende redenatie ontstaan hoeft te zijn, is er toch een bijzonderheid. Onze Germaanse voorouders droegen maar één naam die dan ook meestal als roepnaam gebruikt werd. Toen de noodzakelijkheid van een uitgebreidere onderscheiding nodig was, werden ‘naamstammen’ samengevoegd. Zo werd ‘Gero’ en ‘Hart’ vermaakt tot ‘Gerhart’ en later Gerard, Gerit, Geert, Goort, maar ook Gerardus. Andere oud-Germaanse namen waren bijvoorbeeld Gertrudis en Wilhelmus. Latijnse namen waren vooral: Johannes, Jacobus en Henricus. En zo zijn we weer aangeland bij ‘Gerardus van Lusedonc’. Gerhard betekend in ieder geval: ‘die dapper is met de lans’. 

Tot nu toe heb ik het gehad over de oudst bekende familiepersoon, Gerardus van Lusedonc, die dan ook de oerstamvader van de familie genoemd mag worden. Mocht het zo zijn dat zijn voorvader(en) zich ‘melden’ dan zal hij zeker van zijn troon gehaald worden.

De eigenlijke familienaam ‘van de Lisdonk’ is een heel ander verhaal. Er zijn enkele logische verklaringen te vinden waar de naam vandaan zou kunnen komen. In ieder geval is de familienaam in de loop van de eeuwen veranderd en kreeg zelfs veel varianten mee. De belangrijkste en meest voorkomende is toch wel de naam ‘van de Lusdonck’. Topografisch en geslachtskundig kwam deze variant zeer veel voor. Doch reeds in 1340 vindt men in het cijnsboek voor de Hertog van de Meierij van ‘s-Hertogenbosch onze boven genoemde Gerardus van Lusedonc. Dat wil zeggen dat men zeker mag aannemen dat de naam, dus niet hijzelf, van voor 1300 dateert. We hebben al geconstateerd dat ‘van Lusedonc’ een omschrijving kan zijn van de plek waar hij woonde of in ieder geval vandaan kwam. In mijn verhaal ‘Waar liggen onze familie-wortels?’   ga ik hier nader op in.

Meerdere malen in de jaren daarna vindt men diverse varianten op de familienaam. De meest in het oog springende is toch wel de variant ‘van der Lulsdonck’. Opvallend is dat ook ‘Ludsdonck’ en ‘Luijsdonck’ voorkomen. Tegenwoordig zijn vooral de varianten: ‘van (de) Lisdonk’, ‘van (de) Lijsdonk’, ‘Verlijsdonk’, ‘Verleijsdonk’, ‘van Liesdonk’, en ‘van Leisdonk’ nog veelvuldig in gebruik. Het is duidelijk hoe deze varianten te verklaren. Omdat alles met de hand geschreven werd en dan ook nog op klank, beïnvloed door het dialect dat de mensen spraken is het aannemelijk dat er nogal wat ‘fouten’ in schrijfwijzen ontstonden. Men nam het niet zo net. In die tijd beschouwde men waarschijnlijk de varianten niet als fout maar werden ze als juist geaccepteerd. Waarom denk ik dat? Nou, het kwam voor dat in een en dezelfde officiële akte de naam van een persoon verschillend geschreven werd. Het kan uiteraard ook gewoon slordigheid zijn. Men mag zich niettemin toch de vraag stellen: wat is goed? Het lezen en transcriberen is een ander probleem. Slordig schrift, de andere schrijfwijze t.o.v. tegenwoordig, de vele afkortingen en Latijnse tekst bemoeilijken het vertalen. Maar desalniettemin, de naamsvariant ‘van der Lusdonck’ moet ons terug voeren naar de wortels.

De letter ‘u’ van Lusdonck is dan waarschijnlijk wel een echte ‘u’, doch door toedoen van het boven genoemde dien ik ook hier wat nader op in te gaan. Daarom nu een blik op de verwantschap tussen de letters ‘u’ en ‘ij’. Omdat ik veel met kalligrafie bezig ben heb ik een artikel onder ogen gekregen waarvan ik de herkomst niet ken, maar interessant genoeg is om hier te vermelden. Hier volgt een deel van het citaat: “De lange ij is een typisch Nederlandse aangelegenheid. Praktisch geen enkel land op de wereld gebruikt deze combinatie van i en j, behalve dan de Nederlands sprekende landen natuurlijk.”

Doordat de Nederlandse taal bepaalde klanken en gebruiken kent, is deze lettercombinatie in vroeger tijden ontstaan. Een letter kan voor verschillende klanken staan, hierbij geholpen door bepaalde tekens boven de letter te plaatsen. Denk maar aan de combinaties die wij nu gebruiken: é – è – ee – ë – eu – ei enzovoort. In de tijd dat er nog geen puntjes op de i werden gezet, had men ook dergelijke hulpmiddelen b.v. ‘aen’ voor wat we nu ‘aan’ noemen en ‘uut’ voor het woord ‘uit’. Ook toevoeging van een i verlengde de voorgaande letter. Als er sprake was van een lange i, schreef men dus ie of ii, maar let wel zonder puntjes. Omdat dit verwarring ging geven met de u, is men puntjes op de i gaan zetten. De laatste i is al versierend verlengd met een lus onderaan de letter (vooral als het woord eindigde op ii) en zo werd de ij geboren! Oude alfabetten hebben dan ook geen j.

Een voorbeeld uit onze familie is Heijlwijch wat uitgesproken en ook geschreven werd als Heilwig. Maar zie ook de hoeveelheid varianten op onze eigen familienaam: Lusdon(c)k, Liisdon(c)k, Lulsdon(c)k, Lisdon(c)k, Lijsdon(c)k, Lysdon(c)k, Leijsdon(c)k, Leysdon(c)k, Leisdon(c)k, Liesdon(c)k, Leusdon(c)k, Luesdon(c)k, Luijsdon(c)k.

In de tijd van de Hugenoten echter (Belgische intellectuelen kwamen naar ons land) raakte de uitspraak van de ij (met de ie-klank) uit de mode. Het was een statussymbool om voor de ij de ei-klank te zeggen, en zo zeggen wij nog steeds ‘ei’ tegen de ‘ij’. Zowel vroeger als nu nog wordt de ij vaak verward met de y, ook wel de Griekse y genoemd of y zonder puntjes. En vooral om dat laatste gaat het: zonder puntjes. Helaas komt en kwam het te vaak voor.

Om een indruk te geven van andere soorten varianten volgen er naast Lulsdon(c)k en Ludsdon(c)k, hier nog enkele:  Lutsdon(c)k, Lustdon(c)k, Luse(n)donc, Lussdon(c)k, en al de genoemde namen ook nog eindigend op c, ck, q, cq en k zoals b.v. L(u)sdonc, L(u)sdonck, L(u)sdonq, L(u)sdoncq enz.

Om het verhaal kompleet te maken werd ‘van’ en ‘van de’ ook geschreven als ‘ver’, met de volgende varianten: Verleijsdon(c)k, Verlijsdon(c)k, Verleisdon(c)k, Verleysdon(c)k enz. enz.

Dan zijn er ook nog de dialectische kenmerken waarbij de ie-klank zich nog steeds heeft weten te handhaven. In het begin van de 17e eeuw spraken alle Nederlanders een lange ‘u’, waar thans in Holland en Brabant de tweeklank ‘ui’ gehoord wordt en eveneens werd een zuivere lange ‘i’ gezegd, waarin de genoemde streken tegenwoordig de tweeklank ‘ij’ (dezelfde als ‘ei’ wat de klank betreft) gesproken wordt. De spelling met ‘uy’ en ‘ij’ bleef algemeen gehandhaafd, ook toen de Hollanders en Brabanders andere klanken gingen gebruiken. Het is natuurlijk niet ondenkbaar dat in de eerste eeuwen, de tijd dat onze naam zijn oorsprong moet hebben, zulk soort dialectische kenmerken gebezigd werden.

Veel namen zijn ontstaan uit twee delen. Samenvoeging van delen van namen van personen of delen van persoonsnaam en naam van woning. Maar ook van naam en afkomst b.v. Janszoon

Aan de enkelvoudige namen van de oudste tijden, welke tot 1100 slechts dienden om één enkel mens aan te duiden werd later een aardrijkskundige eigen naam toegevoegd aan de familienaam. De adel begon al vroeg zich te noemen naar zijn stamslot of woonplaats, doch de lagere standen namen al spoedig deze gewoonte over.

Het feit dat ‘van’ of ‘van de’ voor deze namen staat is lang niet altijd een aanduiding van adelijke afkomst. In vroegere tijden is de erfelijkheid van adellijke benamingen niet of nooit absoluut geweest omdat de adel van naam wisselde als hij van leen wisselde.

Zekere adellijke namen vertonen een klaarblijkelijke omzetting in het geval dat de persoonlijke naam van de stamvader, de stichter van de familie, is samengegroeid met de naam van het leengoed.

In werkelijkheid ontstonden dus twee opvolgende namen die later konden samensmelten tot een naam. Een voorbeeld zou kunnen zijn: ‘Elis van Elisabeth’ en ‘donck van heuvel, terp’ > ‘Lisdonck’. In onze situatie zou door dialectische invloed ‘Elis’ uitgesproken als ‘Elus’ > ‘Lusdonck’ worden. Waarschijnlijk is deze uitleg niet voor ons van toepassing.

Talrijk waren vroeger dan ook de namen die topografisch (plaats aanduidend) of aardrijkskundig (geografisch), in de ruimste zin van het woord genomen, verwijzen naar de familiewoning. Maar ook de nabijheid van een boom bij de ingang van het huis of een schilderachtige gezicht vanuit de woning. Ook aardrijkskundige namen, welke gebruikt werden om bepaalde bodem of landsvormen, die op natuurlijke wijze zijn ontstaan, als bergen, meren, duinen, bossen, beemden en rivierbeddingen, werden gebruikt. Maar ook landsvormen, die kunstmatig op onze aardbodem zijn aangebracht zoals dammen, grachten, terpen en donken. Zo ben ik inmiddels aangeland, waar ik denk, bij de werkelijke herkomst van onze familienaam.

[Lus] en [Donk], de twee naamdelen die om uitleg vragen, verplichten mij wat dieper in te gaan op de omgeving waar ze waarschijnlijk ontstaan zijn: Spoordonk bij Oirschot. Om een goede indruk te krijgen verwijs ik U naar de geschiedenispagina: ‘Waar liggen onze familie-wortels?

Uit voorgaande blijkt nu dat de oorsprong van de familienaam afgeleid wordt uit de plek waar de genoemde persoon woonachtig was. Andere opties zijn daar niet in meegenomen. Toch kunnen we andere mogelijkheden de revue laten passeren.

Uit diverse encyclopedieën, woorden-, puzzelboeken en andere boeken met woordverklaringen kan men de volgende opsomming maken:

 

Lis >             1) v/m (lissen) = lus 2) waterbloem3) strikje 
Lus > 1) (<Fr<Lat) oogvormig touw, oogvormige knoop, keerlus = lis2) lint, touw e.d. dat in de vorm van een oog is gedraaid3) lus, luse > kronkelige bocht of oog in een rivier (bijvoorbeeld zoals de situatie in Spoordonk)          4) koortje aan de binnenzijde van de kraag om de jas aan op te hangen         5) keerlus                   6) hoog in een tram of bus bevestigde flexibele handgreep waaraan men zich staande kan vasthouden                   7) bepaalde in de kam gespannen draden (weverij) 
Löss > 1) v/m [Lus] Limburgse klei. Vruchtbare geelbruine kleisoort 2) leem; (wanneer klei met fijn zand vermengd is, spreekt men van leem. Het vormt een compacte massa. Leemlagen laten daarom geen water door)3) soort leem, fijne kleisoort                   4) eotische afzetting gevormd onder periglaciale omstandigheden. Komt in Nederland ten zuiden van Sittard voor. Ook is er een lössachtige afzetting in een zone tussen Velp en Ellecom.

 

Donk > Benaming voor zandheuvels die in de streek van grote rivieren hier en daar boven de klei- en veenvlakten van Laag-Nederland uitsteken. Het zijn meestal de toppen van rivierduinen, gevormd in het laat-glaciaal en preporeaal, die als zodanig aangeven hoe vroeger stroomstelsels verliepen. Hieruit is ondermeer af te leiden dat de grote rivieren ook kort na de laatste ijstijd reeds stroomden in de zone waar ze nu nog gelegen zijn. In Belgie komen donken voornamelijk voor in het gebied tussen het Gentse en het Oosten van de Kempen in de provincie Antwerpen. In Nederland bevatten vele plaatsnamen in het zuiden, meest in Brabant, het woord donk.

 

Als laatste ga ik nog even terug naar de geschiedenispagina: ‘Waar liggen onze familie-wortels?‘. Op deze pagina wordt gesproken over de hoeve ’ter Lulsdonck’. Nu kan men zich het volgende afvragen. Is de familienaam afgeleid van die hoeve, wat meestal gebeurd, of heeft de hoeve toch de familienaam gekregen? Een derde mogelijkheid is dat de familienaam en de boerderijnaam tegelijk zijn ontstaan. Alle drie de mogelijkheden liggen nog open. Beziet men de naam ‘Lusedonc’ en ‘Lusdonck’ goed dan kan men de naam in tweeën splitsen n.l. ‘Lus (Luse)’ en ‘Donck’. De oudst gevonden persoon Gerardus van Lusedonc zou veel kunnen verklaren. De meest simpele verklaring ligt dan ook direct voor de hand. De hoeve ligt op een donk in de vorm van een lus of bij een door de natuur ontstane lus in de rivier, in deze situatie de lus tussen de kleine en grote Aa. Dit gebied heette Langdonk en had een lusvorm. Het is dan ook aannemelijk dat de naam Lusedonc (Lusdonck) er eerder was dan de boerderij. Halverwege 1300 en 1400 komt er een aanvulling bij de naam. De boerderij wordt gebouwd en de bewoners gaan heten ‘van de Lusdonck’ met al zijn varianten. Dit zou kunnen verklaren dat de boerderij er op dat moment reeds was en ze dus daar naar vernoemd werd. Daarom houdt de eerder aangehaalde logica dat de naam afkomstig is van de plek waar men woonde nog steeds stand. Men gaf aan, de plek waar de donk lag, en die lag bij de lus in de rivier. Later bouwde men de hoeve op deze plek en die kreeg dezelfde naam.  

Na deze uitleg blijkt er nog een mogelijkheid te zijn waaruit de naam ontstaan kan zijn. Het grondgebied Lusedonc, ook wel Lusendonc genoemd, lag vlakbij de Spoordonkse watermolen. De watermolen lag op haar beurt weer vlakbij, en maakte tevens deel uit van, het landgoed waar kasteel ‘Den Bergh’ op lag. Ter plaatse van het kasteel liep de rivier, de Aa, als een lus om het kasteel heen. Ook deze theorie maakt het mogelijk de oorsprong van de naamsaanduiding hier te zoeken.

Ook de eerder genoemde Amelius Fabri van Lusendonc kan veel verklaren. Als hij werkelijk smid of ambachtsman was moest dit beroep uitgeoefend worden op de boerde rij. Zou hij alleen boer zijn geweest zonder eigen boerderij dan was hij geen smid en bewerkte alleen zijn land. Als we kunnen stellen dat hij ook smid of ambachtsman was had hij dus zijn eigen werkplaats waar hij zijn beroep kon uitoefenen en dan kunnen we dus ook stellen dat de hier bedoelde of een andere boerderij of werkplaats ter plekke aanwezig was. Hij repareerde of maakte nieuw onderdelen of gehele werktuigen voor hemzelf en waarschijnlijk ook voor anderen. Dan werd je al gauw genoemd naar het beroep dat je uitoefende. Het zou te simpel zijn om deze verklaring met zekerheid aan te nemen. Maar het is een zeer logische redenatie. Meer speurwerk zal hier een antwoord op moeten geven. Als er meer te vertellen valt kom ik hier zeker op terug.

 

 

Ad van de Lisdonk (Oostrum-Lb)

 

 

Zie ook:

‘Waar liggen de familie-wortels?’

‘Varianten op de familienaam’

De genealogische gegevens van de hierboven vernoemde personen kunt U vinden op de:

Genealogische pagina van de familie van de Lisdonk 

 

 

 

                         

Copyright © 1990-2013 – Ad van de Lisdonk (Oostrum-Lb).

bronverantwoording

laatst bijgewerkt op 17 augustus 2010

U bevindt zich op de homepage > https://www.familievandelisdonk.nl

Comments are closed.