Jan (1882-1969) |
Toon de Brave (1886-1960) |
Jarenlang ben ik die zelfde weg gegaan, | Ik wist alles van molens, spinders en getouwen, |
Lopend, de grijze broodzak op mijn rug | mijn leven lang was ik hun vriend; |
En de blauwe kruik bengelend aan mijn gordel. | Zij hielden mij staande in groot verdriet, |
het verlies van een kind en ook | |
De weg naar ratelende getouwen, | toen mijn vrouw door de dood werd opgehaald |
naar oorverdovend lawaai; | en ik met drie kinderen alleen stond in het leven. |
de plaats waar jonge kerels werden begraven | |
in 'n strijd om het dagelijks bestaan. | De machines verzetten mijn gedachten, ook |
toen mijn nieuwe vrouw - ze was zo jong, | |
Zes dagen per week; | ik had haar eenmaal lief - |
dagen van veertien lange uren. | niet met minuten, doch met uren |
Vijftig jaren die zelfde weg en toen… | mijn kracht, mijn leven stal, |
niet eens "je bent bedankt"! | en mij leegzoog, |
als een vlieg gevangen in een web. | |
Ik kreeg nog twintig jaren met mijn vrouw | |
ondanks mijn verloren jeugd | Met mijn machines kon ik praten terwijl |
vond ik toen nog levensvreugde | ik liefdevol de gespannen draden betastte; |
hoewel weinig, toch in dank aanvaard. | maar ze werden oud, ook ik werd oud; |
we waren niet meer nodig. | |
Maar toen mijn vrouw mij moest verlaten | De dagen gingen voort als schaduwen |
En ginder naar haar laatste rustplaats ging | en ik ontvluchtte de vrouw die venijnig was als gif |
Zag ik de Werkman die weefde een kleed | en trok me terug op een eenzame plaats. |
en ik smeekte Hem het mij om te hangen. | |
En Hij was mij genadig. | Door mijn gedachten ging het ratelen van een getouw; |
de spoelen schoten en weefden een patroon. | |
Het getouw viel stil; het patroon was af | |
en ik…, ik zag het verspilde leven. | |
Tekst: Ad Beerens 's-Hertogenbosch. | Tekst: Ad Beerens 's-Hertogenbosch. |